Homepage

 

De dienstperioden van de apostel Paulus

 

 

Vier fasen in de dienst van de apostel Paulus.

 

Saulus, die ook Paulus genoemd wordt, werd voor Damascus door onze Heer Jezus Christus in de gemeenschap met Hem en tot de dienst voor Hem beroepen. Door Ananias liet de Heer hem zeggen: “Deze is Mij een uitverkoren werktuig (skeuos) om mijn naam te brengen voor natiën (heidenen) en koningen en zonen (kinderen) Israëls.” (Hand. 9:15) De Heer omlijstte de dienstopdracht met de volgende woorden: “want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal, u verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van satan tot God, opdat zij vergeving van zonden ontvangen en een erfdeel onder hen, die door geloof aan Mij geheiligd zijn”. (Hand. 26:16-18) Saulus moest ook getuigen van Hem, die hem verschenen was, bij Israël en de heidenen, en hij moest de Natiën oproepen zich te bekeren, zodat hen de zonden vergeven zouden worden en zij een lotdeel in het kader van de zegeningen van Israel in het duizendjarig koninkrijk zouden verkrijgen. Zoals de Heer ook gezegd had, zou Hij nog meer aan hem duidelijk maken. Hier kunnen wij in de samenloop zien, dat de boodschap van Paulus steeds heerlijker wordt, want zijn verkondiging gaat voort van heerlijkheid tot heerlijkheid.

De eerste fase in het dienstbetoon van Saulus.

Meteen na zijn uitroeping in het jaar 33 of 34 verkondigde hij in Damascus, dat Jezus de Zoon van God is (Hand. 9:20). Drie jaar later, na zijn terugkeer uit Arabië, is hij in staat de Joden in Damascus uit de hebreeuwse heilige Schriften aan te tonen dat Jezus de Christus is (Hand. 9:22).

Na een verblijf in Tarsus mocht Saulus in de uitgeroepen (gemeenten) in het Syrische Antiochië een heel jaar lang een aanzienlijke schare om zich verzamelen en hen onderrichten (Hand. 11:26), waaronder zeker ook hoorders uit de Natiën (Gal. 2:12). Hij diende met het evangelie, dat in elk beheer van heilsgeschiedenis te verkondigen was, de door Petrus op het pinksterfeest meegedeelde boodschap, zoals Petrus het gezegd had: “Bekeer u, en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult het geschenk van de heilige Geest ontvangen. Hij zal echter ook reeds, diegenen die uit de Natiën waren, gediend hebben met het hem geopenbaarde, door genade en vrijheid van de wet gekenmerkte evangelie (Gal. 2:3, 7, 12, 14).

Deze periode eindigt bij het eerste kruispunt, en wel de afzondering van Barnabas en Saulus tot een dienen onder de Natiën, tot een werk, zoals Petrus aan Cornelius gedaan heeft, en Filippus aan de Ethiopische kamerheer, als aanzet werden er in individuele gevallen heidenen aangesproken; totdat zij – na de terechtstelling van Jacobus (broer van Johannes) raakten de twaalven hun voltalligheid en ook hun volmacht kwijt – pas na hun opstanding het werk opnieuw volledig zullen uitvoeren.


 

De tweede fase in de dienst van de Apostel Paulus.

Terwijl de profeten en leraars van de uitgeroepen gemeente in Antiochië vastten bij de dienst des Heren, sprak de Geest, de heilige: “Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe ik hen geroepen heb” (Hand. 13:2). Aldus begon de tweede dienstperiode van de Apostel Paulus. Onmiddellijk begaven Barnabas en hij zich op de eerste zendingsreis, die in het jaar 47 en 48 afgespeeld zal hebben. Het heilsbeheer van de overgang van het pinksterbeheer tot de tegenwoordige, het beheer van de overstromende genade was aangebroken (Ef. 3:2). Zij omvatte de drie zendingsreizen en eindigde pas bij het op schrift stellen van de volkomenheidsbrieven, de Efeze, Filippenzen en Kolossenzenbrief, in het jaar 60 en 61 tijdens de gevangenschap in Rome.

In deze tijd van de overgangshuishouding verrichtte Paulus een tweeledige dienst, weliswaar verkondigde hij – voornamelijk in de synagogen en het eerst aan de Joden alsmede ook de Grieken – het Koninkrijk van Israël (dit dienstbetoon is in de handelingen der apostelen opgetekend); tegelijkertijd verkondigde hij aan alle mensen het hem kenmerkende, door de Heer onthulde, bijzondere evangelie (Galaten 1:12) – deze dienst is in zijn brieven vastgelegd. Zijn vroegste brieven zijn de Galatenbrief, die waarschijnlijk in het jaar 49 geschreven werd, de beide Thessalonicenzenbrieven in het jaar 50 of 51. Het boek De handelingen der apostelen bevat overigens geen uitspraken over het ons aangaande evangelie, het Paulus toevertrouwde evangelie van de onbesnedenheid (Galaten 2:7), afgezien van de korte bekendmaking van de rechtvaardiging uit geloof in het Pisidische Antiochië (Hand. 13:39). Wie wil weten, hoe wij, de leden van het Lichaam van Christus, gezegend zijn, hoe wij mogen wandelen en dienen en hoe onze toekomstverwachting er uit ziet, kan daarover in het boek Handelingen niets vinden, maar moet dit in de brieven van Paulus opzoeken.

 

Het is belangrijk om te weten, dat er nadrukkelijk twee afzonderlijke dienstperioden, twee fasen, van de apostel Paulus in de (zgn.) overgangstijd vielen. Er kwam dan ook tijdens de overgang nog een ingrijpende verandering.

 

 

Als priester van Israël

 

Eerst wordt de tweede dienstperiode beschreven, die Paulus in de eerste tijd van de geweldige omwentelingen in het heilshandelen van God verwezenlijkte. Paulus diende, in overeenstemming met Petrus en het evangelie van de besnijdenis, de Joden buiten Israël en de en de natiën (heidenen) Galaten 2:7). Hierin trad hij in de dienst aan de natiën (heidenen) op als een priester van Israël. Hij schrijft in Romeinen 15:16, dat hij de afgevaardigde (leitourgos) van Christus Jezus voor de natiën was, die als priester van het evangelie van God werkte, opdat de offergave van de natiën God welgevallig zou worden, geheiligd door heilige Geest. Paulus diende dan ook zo, zoals het door Israël in het duizendjarig Koninkrijk gedaan zal worden, waar het als Koninklijke en priesterlijke natie alle volken tot discipelen zal maken. Aldus leert Paulus bijvoorbeeld op de tweede zendingsreis in Athene – en wel in het jaar 50 - , dat alle mensen tot bekering moeten komen. Omdat God een dag van gericht gaat inzetten (Hand. 17:30). Er was geen sprake van de voor ons geldende waarheid, dat wij voor de tijd van het gericht weggerukt zullen worden. De door Paulus verkondigde boodschap van het koninkrijk sloot hierbij de waterdoop (Hand. 19:5) en de gelofte (Hand. 18:18) en – ofschoon zij uit de Natiën door de uitspraken van Jacobus daarvan vrijgesteld waren (Hand. 15:10; 29 en 16:3,4) – en de besnijdenis in.

 

Tweeërlei dienst

 

De tweeledige dienst van de apostel Paulus bestond hieruit, dat hij tegelijkertijd in zijn brieven – daartoe behoort ook de in het jaar 53 of 54 ontstane eerste Korinthebrief – het eerste deel van zijn evangelie bekend maakte, namelijk de rechtvaardiging uit geloof. Dat is een andere boodschap dan de in Athene verkondigde redding voor het gericht van God door geloof en bekering. Volgens het boek Handelingen, dus overeenkomstig het inzicht van het koninkrijk van Israël, getuigde hij dat hij niets gedaan had dat tegen de voorvaderlijke zeden inging (Hand. 28:17), in de Galatenbrief echter verzette hij zich fel tegen de besnijdenis (Gal. 5:2). In de lijn van het koninkrijk wendt Paulus zich tot de verwachting van Israel (Hand. 23:6: opstanding van doden; Farizeeën vs Sadduceeën); in 1 Thess. 4:15-17 verkondigt hij echter een volledig andere, eerdere verwachting.

 

In de eerste Korinthebrief vinden wij voor de eerste keer het feit vermeld, dat zij naar het evangelie van Paulus gelovigen van het Lichaam van Christus zijn (10:17;12:12). Dit was echter nog geen uniform lichaam, want de Joden hadden op grond van hun deelname in het uitverkoren volk een hogere rang. De leden van dit lichaam uit de heidenen waren zelfs Jeruzalem ondergeschikt, want zij hadden de uitspraken van Jacobus te onderhouden en waren slechts gasten van de verbondsbeloften van Israël (Ef 2:12).

 

Deze fase van de dienst in de eerste tijd van het overgangsbeheer, werd enerzijds gekenmerkt door de priesterlijke koninkrijksdienst onder de natien en anderzijds door de verkondiging van rechtvaardiging door geloof, dit eindigde in het jaar 55 op de derde zendingsreis in Efeze bij het volgende belangrijke kruispunt, en was de volledig afgesloten verkondiging dat Jezus de Christus is.

 

De derde fase

 

“Toen dit geheel vervuld was” (is niet zo vertaald in NBG: ‘toen dit geheel voorbij was’) – deze woorden moeten ons bijzonder opvallen - , en wel het geweldig groeiende en zich als krachtig bewezen Woord des Heren, nam Paulus zich in de geest voor om via Jeruzalem naar Rome te reizen (Hand. 19:20,21). Dit is het keerpunt, met name Paulus in Jeruzalem, nadat de Joden getracht hebben hem te doden, waardoor hij in Romeinse gevangenschap kwam, en zo dus naar Rome gevoerd werd. In Romeinen 15:18,19 lezen we: “Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken, dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om de heidenen tot (geloofs)gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht van de Geest. Zodat ik van Jeruzalem uit en rondom tot Illyrië toe, de prediking van het Evangelie van de Christus geheel vervuld heb (vol gemaakt).” Als Paulus dit in de Romeinenbrief opschreef, had hij het zich als krachtig bewijzende Woord van de Heer in de kracht van tekenen en wonderen vol gemaakt. Het getuigenis van de waarheid onder bewijsstelling met begeleidende tekenen werd in principe afgesloten.

En nu schreef Paulus aan het einde van de derde zendingreis in het jaar 55 de 2e Korinthebrief en in het jaar 56 de brief aan de Romeinen en sloot daarmee de rij van de zogenaamde voorbereidingsbrieven af.

We bevinden nog in de heilsgeschiedenis van het beheer van de overgangstijd.

 

De verzoening van God met de wereld

 

Met de 2e Korinthebrief en de Romeinenbrief verkondigde de apostel de verzoening van God met de hele wereld. Dit was iets geheel nieuws, nog nooit eerder had men daarvan gehoord, het was nog nooit tevoren het geval geweest. Zou iemand menen dat daarvan al te lezen is in Leviticus 23:27, laat hij dan beseffen dat daar niets over een verzoendag staat, maar van een dag van bedekkingen in de zin van beschermingen of beschuttingen; dus: een dag van beschermingen. Ook in het Nieuwe Testament spreekt alleen Paulus van een Verzoening en niemand anders voor of na hem. Naast de rechtvaardiging door geloven alleen is de verzoening van God met alle mensen de tweede heerlijke basisuitspraak van het evangelie van de apostel Paulus.

 

“God heeft in Christus, de wereld met zichzelf verzoend: Hij rekent hen hun krenkingen niet toe en heeft in ons het woord der verzoening neergelegd” kunnen we lezen in 2 Korinthe 5:19. En in Romeinen 5 staan deze kostbare woorden: “Wij dan, gerechtvaardigd uit geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus (de vrede van de verzoening), door Wie wij ook de toegang hebben verkregen in geloof tot deze genade (namelijk de genade der verzoening), waarin wij staan, en wij roemen in de verwachting op de heerlijkheid van God.  …… Want als wij, toen wij vijanden (van God) waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, gered zijn in Zijn leven! En dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onze Here Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.” Vers 1,2,10 en 11.

 

De verzoening betekent een totale verandering van de houding van God tegenover de Hem vijandige wereld. God heeft sindsdien vrede. Een priesterlijk volk, zoals ook de priesterlijke dienst van Paulus in plaats van de afvallige natie Israël is niet meer nodig, want God zelf is nu ieder mens in vrede toegenegen. Het doel is bereikt, en wel op grond van het feit dat Christus voor allen stierf en dientengevolge allen stierven (2 Kor. 5:14). Het oordeel is voltrokken, er heerst nu vrede.

 

Voor Gods aangezicht is al het vlees gekruisigd en daarmee afgedaan, ook in een terugblik op de door afstamming verkregen voorrechten van de Joden. We lezen in 2 Korinthe 5;16,17: “Zo kennen wij dan van nu aan niemand meer naar het vlees. Indien wij al Christus in overeenstemming met het vlees gekend hebben (d.w.z. als Koning der joden, als Messias van Israël), thans niet meer zo (maar als het hoofd van een nieuwe schepping). Daarom wie dan in Christus is, is een nieuwe schepping (een nieuwe mensheid in Christus): het oude (het vijandige vlees inclusief de voorrang in het vlees van de Joden) is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen” (en wel op grond van de verzoening). Daar de Joden in de paulinische gemeenten derhalve geen voorrang meer hebben, staat niets meer een vereniging van nog uit twee groepen bestaand Lichaam van Christus tot een gemeenschappelijk Lichaam in de weg.

 

Israël is terzijde geplaatst.

 

Nadat Paulus zijn evangelie met de voorbereidingsbrieven aan de basis onthuld had, viel ook de samenwerking met de apostelen van de besnijdenis weg, met name toen de verharding en de verwerping van Israël niet alleen in de Romeinenbrief (11:15) werd vastgesteld, maar ook in alle opzichten openbaar werd. Toen Paulus in het jaar 56 nog eenmaal Jacobus, de oudsten en veel gelovigen van de Koninkrijksgemeente, die allen ijveraars voor de wet van Mozes waren (Hand. 21;20), in Jeruzalem ontmoette, verkreeg hij van hen geen bijstand toen de volksmenigte hem wilde doden.

 

Voortaan tweeërlei dienst

 

Paulus verleende voortaan tweeërlei dienst, en wel tot aan het einde van de aposteltijd in de Romeinse gevangenschap: Hij verkondigde zijn evangelie èn, zoals in het boek handelingen geschreven staat, het Koninkrijk Israëls, bijvoorbeeld aan Felix, Festus en Agrippa. En God redde dezen voor het Koninkrijk Israëls, en Hij voegde anderen in de gemeente in, die het lichaam van Christus is (Ef. 1:22). Het feit dat het beloofde rijk voor Israël in de verre toekomst verplaatst werd en niet binnen afzienbare tijd hersteld zou worden, hinderde hem niet bij de verkondiging. Daarbij zij gezegd, dat wij het koninkrijk van Israël overeenkomstig het evangelie van de besnijdenis heden niet hoeven te verkondigen. En indien wij toch van koninkrijk spreken, dan slechts op een informatieve wijze en niet op een manier dat mensen de voorwaarden van dat evangelie zouden moeten vervullen of naar die zegeningen zouden verlangen. Wij leven in een andere heilsverwachting.

 

De laatste tekenen en wonderen

 

Toen het getuigenis van de waarheid door tekenen en wonderen afgesloten was, namen deze verschijnselen af. De laatste wonderen die God deed, gebeurden op het eiland Malta in de herfst van 58 en begin 59 na de schipbreuk van Paulus tijdens de zeereis naar Rome. Toen Paulus door een adder gebeten werd, en hem geen kwaad geschiedde, en verder genas hij vele van de eilandbewoners. Daarna vinden wij in de Schrift ergens een advies van Paulus aan Timoteüs om wegens zijn zwakke maag en zijn aanhoudende zwakte aanvallen niet alleen water, maar ook een weinig wijn te drinken (1 Tim. 5:23). En het bericht dat Paulus Trofimus ziek in Milete moest achterlaten (2 Tim. 4:20). Wat Paulus zelf betreft, de Heer had hem ondanks zijn drievoudig gebed niet van zijn leed bevrijd, maar hem geantwoord met: “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich ten volle in zwakheid (2 Kor. 12:9).

Zoals in 1 Korinthe 13:8-12 aangekondigd, was de tijd van rijpheid dichtbij gekomen, de completering van het paulinische evangelie kwam snel naderbij, zodat de genadegaven uit de tijd der onmondigheid – dat zijn de jaren van de overgangstijd – afgedaan zouden hebben. De genadegaven, bijvoorbeeld de profetie en het spreken in tongen (talen) zijn niet langer noodzakelijk, daar het profetische woord spoedig volledig gerijpt en afgerond is. Blijvend – tot op heden blijvend – zijn de genadegaven geloof, verwachting en liefde (1 Kor. 13:13).


 

Het einde van de overgangstijd

 

De derde fase in de dienst van de apostel Paulus en daarmee ook het beheer van de overgang van de pinkstertijd naar het tegenwoordige beheer van de overstromende genade, liep ten einde gedurende de gevangenschap van Paulus in Rome. Paulus had de joden in Rome het koninkrijk van God nog uitvoerig voorgelegd, doch de meesten geloofden dit niet, zodat Paulus de toegangspoort tot het Koninkrijk van Israël afsloot met de woorden: “Terecht heeft de heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, zeggende: Ga heen tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich omkeren [epistrepho = omhoog-keren], zodat Ik hen zou genezen [Jes. 6:9,10; Matt. 13:14,15 - daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen!- ; Joh. 12:40]. Het zij u dan bekend, dat deze redding Gods aan de natiën (heidenen) gezonden is; die zullen dan ook horen!” (Hand. 28:25-28)

 

De vierde fase

 

De vierde fase in de dienst van de apostel Paulus wordt gekenmerkt door het schrijven van de volkomenheidsbrieven, Efeze, Filippenzen en Kolossenzenbrief in de Romeinse gevangenschap gedurende het jaar 59 – 61. Men kan deze brieven ook als de brieven van rijpheid en mondigheid aanduiden. Pas daarmee startte het beheer van de huidige heilsverwachting.

 

De apostel van de natiën mocht nu de hoogste en heerlijkste waarheden verkondigen, in de Efezebrief met de visie op de heerlijkheid van de uitgeroepenen (gemeente) en in de Kolossenzenbrief het bijzondere aspect van de grootte en heerlijkheid van Christus. Zo mogen we bijvoorbeeld weten uit Efeze 1 dat we met iedere geestelijke zegen, die er maar bestaat, in Christus gezegend zijn, en dat te midden van overhemelse schepselen. Ons burgerrecht en onze toekomst liggen in de overhemelse gebieden, dus niet als gasten aan tafel van Israël in het duizendjarig rijk op aarde. Ook koninkrijksgelovigen lieten zich winnen voor de in de Efezebrief verkondigde overhemelse roeping, onder andere door de rond het jaar 61 – 63 geschreven Hebreeënbrief.

 

Heilig en onbeschuldigbaar zijn wij voor Gods aangezicht, te voren in liefde bestemd om in het Zoonschap geplaatst te worden, tot lofprijs van de heerlijkheid van de genade Gods, die ons in de geliefde Zoon boven elke maat genade schenkt. In Christus hebben wij de vrijkoping door zijn bloed, de vergeving van de krenkingen naar de rijkdom van zijn genade, die Hij in ons doet overstromen. Hij zal ons in de beide komende eonen te midden van de overhemelsen in Christus doen nederzitten en de alles overstijgende rijkdom van zijn genade in grote goedheid naar ons in Christus de geestelijke schepselen daar boven aan ons tentoonstellen (Ef. 2:6,7). Deze wijze zullen wij, de uitgeroepenen (gemeente), die het lichaam van Christus en de completering is, meewerken aan de onderschikking van het al onder Christus (Ef. 1:10), aan de verzoening van het al door Christus bloed (Kol. 1:20) en aan de completering van het al door Hem (Ef. 1:23).

 

 

Het geheimenis van de Christus

 

Paulus verkondigde het Christusgeheimenis. Dit houdt in dat Christus onder allen de eerste geworden is, de eerstgeborene van heel de schepping en de eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alles de eerste wordt, en verder, dat Christus het Hoofd is over alles, het Hoofd van de gemeente zoals ook van iedere soevereiniteit en volmacht, hetzij zichtbare of onzichtbare, en alle schepselen vinden in Hem hun hoofd. In Hem, de middelaar tussen God en mensen, in Wie God zijn heilsbesluit voor de eonen gelegd heeft. In Hem woont het hele complement van de Godheid en zal ook bij de voltooiing, bij de afsluiting van de eonen in Hem wonen (Ef. 1:10,22; 3:11; Kol. 1:15-20; 2:9,10). Zo alles overstijgend zal Hij verhoogd worden.

 

Het beheer van de genade van God

 

Aan de apostel Paulus werd tijdens de gevangenschap te Rome voor ons, die uit de natiën zijn, het beheer van de genade van God gegeven (Ef. 3:2). In deze tijd kan hij, de geringste van alle heiligen, de natiën de onnaspeurlijke rijkdom van Christus verkondigen en allen daarover verlichten, wat dit beheer van de geheimenissen inhoudt, dat van voor de eonen in God verborgen geweest is (Ef. 3:8,9). Aan de Kolossenzen schreef Paulus dat hij de dienaar van het lichaam van Christus werd, om het woord van God te completeren (Kol 1:25). Nu daarmee het woord van God compleet is, zijn er ook geen door God aangestelde profeten en tongensprekers meer. Alles is onthuld. Dit beheer en hetgeen daarmee verkondigd moest worden, de boodschap van Paulus op de volheid brengend Woord van God was het geheimenis, dat vanaf eonen en gedurende generaties lang verborgen is geweest. Dit is, terwijl Paulus het opschreef, aan de heiligen onthuld geworden, aan diegenen welke God daarmee bekend maakte, wat de rijkdom van de heerlijkheid van deze geheimenissen is onder de heidenen: Christus onder jullie, als het verwachtingsgoed van de heerlijkheid (Kol. 1:26,27). Christus onder de natiën, niet meer onder Israël, het terzijde geplaatste volk! Onder ons heeft God alle geestelijke en overhemelse zegeningen uitgegoten; in de overstromende genade verblijden wij ons!

 

Een gemeenschappelijk Lichaam

 

Een wezenlijk kenmerk van het tegenwoordige beheer is, dat wij, die uit de natiën/heidenen zijn, tezamen in de Geest met diegenen uit Israël gezamenlijk-lotgenieters en een gezamenlijk-lichaam en gezamenlijk-deelhebbers zijn van de belofte in Christus Jezus door het evangelie waarvan Paulus dienaar werd. De twee groepen binnen de gemeente, het Lichaam van Christus, zijn van nu aan verenigd. Onderscheid naar het vlees is vervallen, allen zijn gelijk in rang en zijn gelijkwaardig, Jood of Griek. Allen gezamenlijk, wie wij ook zijn mogen, zijn gezamenlijk bezitter van de heerlijkste zegeningen in Christus Jezus, gezamenlijk vormen wij nu het verenigde lichaam van Christus. En allen hebben wij zonder onderscheid dezelfde beloften aangaande de toekomstige eon te midden van de overhemelsen. De toenmalige nog bestaande koninkrijksgemeente was van deze stand van zaken niet op de hoogte. Overeenkomstig het evangelie van de besnijdenis is hun lotdeel een ander, aan hun zal de verwachting van Israël op aarde vervuld worden.

 

 

Hem zij de verheerlijking

 

Ten gevolge van dit alles buigen wij onze knieën voor de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, opdat Hij het ons geve –  in overeenstemming met de rijkdom van zijn heerlijkheid – tezamen met al de heiligen te beseffen, wat het in het tegenwoordige beheer tot rijpheid gekomen evangelie van Paulus ons zegt. De voorbereidingsbrieven van Paulus maakten van ons zondaars, gerechtvaardigden en van ons Godvijandigen, wederzijdsverzoenden, de volkomenheidsbrieven tillen ons daar nog ver boven uit tot in de overhemelse regionen. Wij zullen beseffen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is van het Goddelijke raadsbesluit, met Israël als Zijn instrument op aarde en met ons als leden van het lichaam van Christus als instrument te midden van de overhemelsen.

Moge het Hij het ons evenzo geven om Zijn genade waarin we nu leven compleet te beseffen en begrijpen, en waarin wij in Christus met iedere geestelijke rijkdom gezegend zijn, evenals de liefde van Christus te erkennen, die ons dit alles bemiddelde door Zijn volharden.

Lofprijzing, dank en verheerlijking zij onze God en Vader daarvoor gebracht, door Christus Jezus, onze Heer!

 

 

 

Konkordante bijbelstudie:

‘Die Dienstabschnitte des Apostels Paulus’

Dieter Landersheim

Schwalbach am Taunus.

www.biblischelehre.de