Uit: Konkordanter Schriftenreihe nr. 10
Een vertaling van:
Die Einheit des Geistes
A. Sönnichsen
#
De eenheid van de geest
Die Einheit des Geistes
Konkordante Schriftenreihe Nr. 10
Duitse uitgave van Konkordanter Verlag Pforzheim. www.konkordanterverlag.de
Door A. Sönnichsen
De eenheid van de geest
Inhoudsopgave:
De eenheid van de geest................................................................................................................... 3
1. Inleiding......................................................................................................................................... 3
2. Het doel van elk dienstwerk............................................................................................................ 3
3. De grondslag.................................................................................................................................. 4
4. De dienst van onze Heer.................................................................................................................. 4
5. De verkondiging voor vandaag....................................................................................................... 5
6. De erkenning van de liefde van God................................................................................................ 5
7. De liefde van Christus..................................................................................................................... 6
8. Op dat jullie compleet gemaakt worden.......................................................................................... 6
9. Een juiste houding.......................................................................................................................... 7
10. De eenheid van de geest............................................................................................................... 7
11. De genadegaven.......................................................................................................................... 9
12. En Deze geeft................................................................................................................................ 9
13. De opbouw van het lichaam van Christus.................................................................................... 10
Door A. Sönnichsen
In hoofdstuk 1 tot 3 van de brief aan de Efeziërs wordt ons duidelijk
gemaakt wat onze heerlijke hemelse roeping inhoudt in verbinding met ons
heerlijke, verhoogde Hoofd. Het hoort ons diepste verlangen te zijn dit met het
hart en in geloof te aanvaarden (Romeinen 10:9,10). Daarin ligt de kracht tot
een wandel die onze roeping waardig is, zoals in hoofdstuk 4 tot en met 6 staat
beschreven.
Maar alles staat in een stralend licht van de lofprijs van de heerlijkheid van Zijn
genade, waarmee Hij ons begenadigt in de Geliefde (Efeziërs 1:6).
Net zoals wij de heerlijkheid van onze roeping in ons opnemen, zo
zouden we ons ook moeten uitstrekken overeenkomstig de genade tot een wandel, waardig aan die roeping, in het tweede deel van de
brief. Het één zonder het ander zal ons niet gelukkig maken. Onze roeping
vloeit voort uit de geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen
(Efeziërs 1:3). Maar er ligt net zo’n geestelijke zegen in de wandel die de
brief beschrijft. Dit mogen wij ons zeer ter harte nemen. Allereerst wordt ons,
in Efeziërs 4:1-16, in de opbouw van de uitgeroepen gemeente de meer
geestelijke kant van zo’n wandel voor ogen gesteld. Verder wordt ons in
hoofdstuk 4:17 – 5:21 de wandel van gelovigen tegenover de wandel van de natiën
[‘heidenen’] uitgebeeld. Daarna worden
de aardse verhoudingen in het leven in het licht van God geplaatst: man en
vrouw met elkaar in het huwelijk, kinderen met hun ouders en andersom, slaven met
hun heren en die weer ten opzichte van hun slaven (Efeziërs 5:22 – 6:9). Ons
leven hier in de stoffelijke, aardse wereld wordt opgetrokken naar de
geestelijke, hemelse wereld; het leven dat verborgen is met Christus in God
(Kolossenzen 3:3).
Zo staat alles in een bijzonder, nauw verband wat we ter harte mogen
nemen.
Tot slot worden wij aangemoedigd de hele wapenrusting van God aan te
doen, die we in onze gevaarlijke tijd dringend nodig hebben. Het is
noodzakelijk om acht te slaan op deze goddelijke basisregels en die te bewaren.
Daarin ligt een grote zegen voor onze innerlijke groei. De bron daarvan is een
innige gemeenschap met God.
is de opbouw van het lichaam van Christus, waar ieder zal komen tot de eenheid van het geloof en de volle bewustwording van de zoon van God (dat is in dit verband: het tevoren ertoe bestemd zijn om als zonen van Hem te worden aangenomen: tot gerijpt man, tot het formaat van het volgroeid zijn van het complement van de Christus (Efeziërs 4:11,12). Hoe kan echter zo’n uniforme erkenning bereikt worden zonder de eerder vermelde, uniforme verkondiging?
Allen die een dienstwerk doen, zullen acht moeten slaan op dat, waardoor wij 1 Corinthiërs 1:10 aangesproken worden: ‘Maar ik spreek jullie aan, broeders, in de naam van onze Heer Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder jullie zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen.’ [lett.: Ik vermaan jullie, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat jullie allen hetzelfde zeggen en dat er geen scheuringen onder jullie zijn, laat je des te meer tot dezelfde denkzin en aan dezelfde mening aanpassen.]
Zulke verkondigers zijn tegenwoordig net zo zeldzaam als in de tijd van Paulus. Het evangelie van Christus werd toen ook al verdraaid, (Galaten 1:6-9) en onzuiver overgebracht (Filippenzen 1:15,16). En op veel andere plaatsen geeft Paulus te kennen dat hij daar verdriet van heeft. Hier hoort ook de troost bij, die Paulus aan Timotheüs geeft: ‘Jij dan, mijn kind, wees krachtig in de genade van Christus Jezus, en wat je van mij gehoord hebt, ….. vertrouw dat toe aan gelovige mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te onderrichten’ (2 Timoteüs 2:1,2). En verder in 3:14: ’Blijf jij echter bij wat jou geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie je het hebt geleerd ….’. En 1:14: ’Bewaar door heilige geest, die in ons woont, het uitstekende, dat jou is toevertrouwd’. Dat is fundamenteel voor de dienst van het onderricht geven.
Allen hetzelfde spreken! Dat betekent dezelfde, onuitputtelijke rijkdom van het heerlijke, door God aan Paulus toevertrouwde evangelie verkondigen; de geestelijke voeding (1 Timoteüs 4:6), en de leer voor vandaag, waaraan wij overgegeven zijn (Romeinen 6:17). Indien de grondregel in acht genomen wordt, dat het Woord van de waarheid recht gesneden moet worden, dan zullen allen, ook wanneer uit de overige Schriften gesproken wordt, het op dezelfde manier toepassen, hetzelfde zeggen, als de eigen mening uitgeschakeld wordt. Petrus schrijft zeer terecht :”Als iemand spreekt, laten het woorden zijn als van God” (1 Petrus 4:11). Dat houdt in: Zijn woorden spreken, die kracht, geest en leven zijn (Hebreeën 4:12; Johannes 6:63)!
De grondslag van de eenheid van de geest is een heldere verkondiging van het woord van God in grote uniformiteit. Iedere dienst met het Woord moet op het onderwijs gefundeerd zijn, dat God in de brieven van de apostel Paulus gegeven heeft, die Hij heeft ingezet als heraut, apostel en leraar van de natiën (2 Timotheüs 1:11). Het evangelie voor hen was hem toevertrouwd, in tegenstelling tot de apostelen van de besnijdenis (Galaten 2:7-9). In dit evangelie zal iedere medewerker moeite doen om het woord van de waarheid recht te snijden, om zichzelf als beproefd en niet te beschamen arbeider voor God te stellen. Daarbij komt nog, dat wij de grootst mogelijke uniforme (concordante) vertaling hebben, zoals God die in Zijn genade geschonken heeft. [Opmerking: hier wordt de Duitse concordante Bijbelvertaling bedoeld]
Iedereen zou deze vermaning die Paulus in 2 Timotheüs 2:15 geeft, in acht moeten nemen. In deze grondregels zit de waarborg voor een uniforme verkondiging en de geestelijke maatstaf om alles goed te onderscheiden (1 Corinthiërs 2:13). Zoals in het genoemde vers genoemd, zijn het ons door God in genade verzekerde woorden, geen woorden die door menselijke wijsheid, maar door de geest van God geleerd worden (zie ook vers 12). Paulus ontving zijn evangelie niet van mensen en het was hem niet geleerd, maar hij ontving het door onthulling van Jezus Christus (Galaten 1:11-16; Efeziërs 3:8-9). Indien wij ons hieraan onderschikken, onderschikken wij ons aan God en niet aan mensen. Wie zich daar niet aan onderschikt, wijst God af, die ons Zijn apostel als de door Hem ingezette autoriteit geeft. Hij is de apostel van Christus Jezus door de wil van God (Efeziërs 1:1 e.v.). Ervan afwijken zal ongetwijfeld tot scheuringen leiden. Daar is de zogenaamde christenheid met haar vele scheuringen een duidelijk bewijs van. Omdat deze waarheid simpelweg gepasseerd wordt alsof die niet in de Schrift staat, kan zij niet vaak genoeg gesproken en benadrukt worden. Hoe ernstig dit is, wordt duidelijk uit 1 Corinthiërs 15:1, 2, waar staat, dat er zonder de grondslag van het door Paulus verkondigde evangelie een schijngeloof ontstaat. Daarin zouden woordverkondigers niet onverschillig zijn, ook niet als zij afgewezen worden.
De dienst van onze Heer, toont een leerzaam schouwspel, hoe verkondiging tot echte eenheid leidt. Johannes de doper zei van Hem:
‘Want Hij, die door God gezonden is, spreekt de woorden van God’ (Johannes 3:34).
Daartoe verkreeg Hij de Geest niet met mate (34b). En verderop in Johannes 12:20:
‘Wat Ik dan spreek, spreek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft’.
Deze weinige woorden tonen, hoe volledig de Zoon zich aan de Vader onderschikte, zonder ooit iets eigenzinnigs te brengen. Wat een verschil met zoveel eigenwijsheid, die nog steeds in overvloed voorhanden is! En zo spraken ook de (gerechts)dienaren, die Hem moesten gevangennemen:
’Nog nooit heeft een mens zo gesproken, als deze mens spreekt!’ (Johannes 7:46)
Simon Petrus zegt echter: ’Heer, tot wie zullen wij heengaan? U hebt woorden van eeuwig (eonisch) leven’ (Johannes 6:68). Dat was het werkzame woord van God. Hoe zullen de schriftgeleerden de tegenstelling van hun overlevering opgemerkt hebben (Marcus 7:13)! Dat is nog steeds zo. De Heer Jezus zei tegen de discipelen: ’Het woord dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft’ (Johannes 14:24).
En verder zegt Hij in vers 26: ‘De trooster, de geest, de heilige, die de Vader zenden zal in Mijn naam, die zal jullie alles leren en jullie te binnen brengen al wat Ik jullie gezegd heb.’
In zijn wonderbare gebed in Johannes 17:8 zegt Jezus tot de Vader: Al wat U Mij gegeven hebt, komt van U, want de woorden, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven.’ En in vers 14 zegt Hij: ‘Ik heb hun uw woord gegeven.’ Hier wordt ons de ware bron getoond, waar men geestelijke toerusting verkrijgt.
Dit bidt Jezus voor Zijn discipelen, die later door Hem uitgezonden worden. Nu bidt Hij ook voor diegenen, die door het van de Heer ontvangen woord geloofden in Hem, opdat zij allen één zijn (vers 22). Hier wordt ons geleerd, dat door de uniforme verkondiging, die de discipelen van de Heer ontvingen, de ware eenheid (zoals de Vader en de Zoon één zijn, vers 22) tot stand komen zal. Hoe diep wordt de schrijver hierdoor geraakt! Dit alles betreft de discipelen en hun zending aan Israël. Hier werd echter wel een grondbeginsel voor verkondiging vastgelegd.
De verkondiging voor vandaag, van het beheer van de genade en van het geheimenis (Efeziërs 3:2,9), vereist dezelfde grondslag als die in het vorige stukje. Het is ook hier Christus, die aan Paulus het evangelie onthult, dat hij aan de natiën [heidenen] moet verkondigen. Lees Galaten 1:11-16. Het is niet hetzelfde evangelie, zoals dat van het koninkrijk van Jezus Christus op aarde, waarmee Hij de twaalf discipelen voor Israël uitzond (Mattheüs 10:5-8; zie ook Galaten 2:7-9). Wel is in beide evangeliën Christus de grondslag, maar de inhoud is anders en dat is niet al te moeilijk vast te stellen.
Het aan Paulus toevertrouwde evangelie is in de Romeinenbrief neergelegd (Romeinen 1:1-5). Het is de kracht van God tot redding voor ieder die gelooft (vers 16,17). Waar dit gehoord en geloofd wordt, wordt de verzegeling met de geest van de belofte, de heilige, ontvangen (Efeziërs 1:13, 14). Dit evangelie brengt -kort samengevat- door rechtvaardiging ( Romeinen 3:21-28) en verzoening (5:8-11) de zondaren in juist gerichte houding tot God (5:1, 2). Dat is het fundament dat God door Paulus gelegd heeft (lees 1 Corinthiërs 3:10-15).
Voor deze heiligen, die ook gelovigen zijn in Christus Jezus, ontvangt Paulus nieuwe onthullingen (2 Corinthiërs 12:1-4) in heerlijke geheimenissen, die hij in de zogenaamde Efezebrief bekend moet maken. Hier wordt de uitgeroepen gemeente, het lichaam van Christus, (Efeziërs 1:22, 23), met haar hemelse roeping en bestemming als heerlijke verwachting geopenbaard, waar twee groepen (Joden en natiën: Efeziërs 2:1,2) nu in Christus Jezus wonderlijk verenigd zijn (Efeziërs 2:13-3:6). Daardoor dienen allen verlicht te worden (3:9). In de genade van God werd Paulus dit evangelie van de heerlijkheid toevertrouwd, dat de onnaspeurlijke rijkdom van Christus openbaart (3:7-9). Wij moeten het bij deze korte uiteenzetting laten. De aan Paulus geschonken boodschap is de enige grondslag voor de in Efeziërs 4:1-6 weergegeven ‘eenheid van de geest’. Dit evangelie vormt de grondslag voor een uniforme verkondiging; zij is het ‘woord van Christus aan de uitgeroepen gemeente (Kolossenzen 3:16), de enige, voor vandaag te verkondigen boodschap.
De erkenning van de liefde van God zou de harten van al Zijn kinderen diep moeten vervullen, omdat zij allemaal een vat van Zijn liefde zijn (Romeinen 5:5). Het gebrek aan erkenning laat een tekort in ons geestelijk- en geloofsleven zien. Erkenning schept dan ook een innige band voor de eenheid van de geest. Nadat Paulus in Efeziërs 1:1-3:13 ons de ogen geopend heeft voor de overstromende rijkdom van de ons bewezen mildheid en genade van God (Efeziërs 2:7), verheft hij zich in de geest in de tegenwoordigheid van de Vader van onze Heer Jezus Christus, naar wie iedere vaderlijke verwantschap in de hemelen en op aarde genoemd wordt (3:15). Welk Vaderhart kan heel het universum omvatten? (1 Korinthiërs 8:6a) Zo zullen we onze Vader erkennen, die wij in geest mogen naderen (Efeziërs 2:13, 18; 3:12) en tegen Wie wij Vader mogen zeggen (Galaten 4:6). Hier mogen wij ons nu met Paulus op de hoogste top van gebed begeven en met Hem bidden, dat God ons geeft naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid in kracht (de overweldigende grootte van Zijn kracht voor ons die geloven: Efeziërs 1:19), om standvastig gemaakt te worden door Zijn geest in de innerlijke mens. Hier is de wonderlijke bron van de kracht voor ons. Wij, die in onszelf vaak krachteloze mensen zijn. En deze kracht geeft God ons naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Daarom horen we ons met alle kracht naar die rijkdom uit te strekken. Verder bidden wij mee, dat Christus woning maakt door het geloof (in Zijn woord) in ons hart (Efeziërs 3:17a). Zijn wonen in ons bestaat hierin, dat het woord van Christus rijkelijk in ons woont (Kolossenzen 3:16). Daarvan zullen wij een grote schat hebben, in ons aarden vat dat ons lichaam is (2 Corinthiërs 4:7). Wonen betekent immers een voortdurende aanwezigheid en niet een tijdelijk verblijf als gast, zoals velen bidden bij de maaltijd. Wonen betekent een innige gemeenschap (Johannes 15:7a) En nu bidden wij verder, als derde, dat wij in liefde (de liefde van God) geworteld en gegrond mogen worden (Efeziërs 3:17b). Dat is het verankerd zijn in de liefde van God, die in Christus Jezus, onze Heer is, waarvan niets ons kan scheiden (Romeinen 8:38, 39).
Genoemde zaken worden ons in biddend en bedachtzaam lezen van het Woord geschonken, dat aan ons geest en leven meedeelt (Johannes 6:63). Daardoor versterken wij in geest en worden bekwaam, om met alle heiligen te bevatten, wat de breedte, lengte, diepte en hoogte is van Gods liefde (Efeziërs 3:18). Deze omvang onthult ons het heerlijke evangelie, dat God ons door Paulus schonk. Het voltrekt zich groeiend in ons. Eerst erkennen wij de liefde van God voor ons, toen wij nog zondaren waren (Romeinen 5:8-11) in onze persoonlijke redding. Daarna erkennen wij de rijkdom van Zijn medelijden en Zijn grote liefde, die zich aan de uitgeroepen gemeente, het lichaam van Christus, openbaart (Efeziërs 1:23, 2:4-7). De grenzen gaan verder open in de erkenning dat God de redder is van alle mensen (1 Timoteüs 2:4-6; 4:10). Dan verdwijnt iedere begrenzing van de liefde van God. Het al, wat in de hemelen is en op aarde is, is in de verzoenende liefde van God besloten door het offer van Christus (Kolossenzen 1:19-20). Tijd en ruimte kennen geen grenzen. Hoe enorm zal de onbegrensde liefde van onze God en Vader ons uit alle benauwdheid redden en onze harten verruimen. Wij mogen ieder schepsel in het licht van de liefde van God aanzien. Deze liefde gaat gepaard met wijsheid, gerechtigheid en macht, om dat heerlijke doel te bereiken, waar Hij, God, alles in allen zal zijn (1 Corinthiërs 15:24-28). Daarbij kennen we ook de liefde van Christus.
die de erkenning te boven gaat (Efeziërs 3:19). Wie kan deze Liefde, die zich gewillig als offer overgaf, overzien? Slechts in Hem kon de liefde van God gestalte krijgen. Alleen Hij kon zo de onmetelijke heerlijkheid van Zijn Vader openbaren. Daarom heeft de Vader de Zoon lief en geeft alles aan Hem over (Johannes 3:35). Zo zal in de toekomst in de naam van Jezus, de naam van Zijn diepste vernedering (Mattheüs 1:21), elke knie in de gehele schepping zich buigen en elke tong belijden: Jezus Christus is Heer, tot heerlijkheid van God, de Vader (Filippenzen 2:6-11).
tot het volledige complement van God (Efeziërs 3:19). Dat is het hogere doel van onze innerlijke groei en dat geldt voor al de heiligen. Onze erkenning van het voorgaande zou voltooid worden. In Christus woont het complement van God lichamelijk in de erkenning van Zijn Vader (Kolossenzen 1:19; 2:9). Hij was vertrouwd met de Vader (Johannes 8:55). Zo zullen ook wij door verlichting en versterking door Geest, door het Woord van God, tot een volledige erkenning van God komen, zoals Hij zich aan ons in Christus Jezus geopenbaard heeft. Dit tot volledig complement komen is een beseffen in erkenning. Daarmee worden onze harten wonderlijk vervuld. Om tot dit doel te komen, doet God boven verwachting meer dan wij kunnen verzoeken of bevatten, in overeenstemming met de kracht waarmee Hij in ons werkt. Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus in alle generaties van de eon van de eonen! Amen! (Efeziërs 3:20,21).
Paulus was door de erkenning van deze liefde van God vervuld. Elk dienstwerk moet in deze liefde van God geworteld zijn. Voor de discipelen, die Hij [Jezus] het woord van Zijn Vader gegeven had (Johannes 17:14), bidt Hij, dat de liefde waarmee de Vader Hem liefhad, ook in hen zou zijn en Hij in hen (17:26). Dit was noodzakelijk voor hun latere dienst. Datzelfde is noodzakelijk voor onze tegenwoordige dienst. Deze geestelijke toerusting wordt in de brieven van Paulus gegeven. Een gezegende, harmonische dienst van verkondiging kan alleen bereikt worden met die toerusting. En de gezegende erkenning, die daaruit groeit, voert tot de eenheid van de geest; we mogen ons er met ijver voor inzetten teneinde die te bewaren. We hoeven dat niet eerst te bewerken. In Christus Jezus is zij altijd voorhanden. Maar haar te behouden vraagt om een gemeenschappelijke erkenning en een hart dat vervuld is met de liefde van God, zoals Hij dat openbaart (2 Timoteüs 2:1,2).
van de leden van het lichaam van Christus onder elkaar en een aan de roeping waardige wandel zijn nodig om de eenheid van de geest te bewaren (Efeziërs 4:1-3). Het is een heilige roeping, die ons is toebedeeld in overeenstemming met Zijn eigen voornemen (2 Timoteüs 1:9), voor een heerlijke toekomst (Efeziërs 2:6,7). Daartoe geeft God ons hier op aarde een opleiding, die ons op onze toekomstige dienst in heerlijkheid voorbereidt. Het zijn de bijzondere karaktertrekken van onze Heer in Zijn aardse dagen, en aan Zijn beeld zullen wij gelijkvormig gemaakt worden (Romeinen 8:29; 2 Corinthiërs 3:18). Dit zijn: ootmoed, zachtmoedigheid, geduld en liefde (Efeziërs 4:2). De grotere daarvan is de liefde (1 Corinthiërs 13:13). De door heilige geest in onze harten uitgegoten liefde van God (Romeinen 5:5) zal de drijfveer zijn om de overige karakteristieken uit te werken (2 Corinthiërs 5:14). Deze liefde van God in ons bewerkt de kracht om alles te doorstaan, alles te geloven, alles te verwachten en alles te verdragen (1 Corinthiërs 13:4-7).
Ootmoed staat op de eerste plaats en hoort daar ook. Zij kan zich alleen ontplooien als onze houding tot God juist is. Wij hebben niets, dat wij niet uit genade hebben ontvangen (1 Corinthiërs 4:7). Dat zou ons voor elke zelfverheffing boven anderen moeten bewaren. Ootmoed wordt niet tentoongesteld. Zo kan teveel ootmoed ook een vorm van hoogmoed zijn. Ware ootmoed is te vinden in onderschikking en nederigheid zoals in Filippenzen 2:5-8. Daar is ons heerlijke voorbeeld beschreven.
In Kolossenzen 3:12-15 wordt ons een passend gewaad van de uitverkorenen van God voor ogen gesteld: innerlijke ontferming van het medelijden, goedheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, geduld, elkaar verdragend, de een de ander genade schenkend (zoals wij begenadigd zijn in de Geliefde; Efeziërs 1:6), indien iemand tegen de ander een grief heeft. Zoals de Heer genade schenkt, doe jij evenzo. En doet over dit alles echter de liefde aan, die de band is van de rijpheid. En laat de vrede van Christus, waartoe jullie immers in één lichaam geroepen werden, scheidsrechter zijn in jullie hart. Welk een kostbaar geestelijk sieraad is dit tegenover het wezen van onze oude mensheid (Efeziërs 4:22-24)!
Wordt zevenvoudig weergegeven, en daarmee de grondslag, waarin zij bewaard kan worden. Dit wordt ons gegeven door Gods geest. Wat dat betreft bestaat er een Goddelijke ordening waaraan wij ons zouden onderschikken. Wij kunnen daarvoor geen eigen plannen smeden. Al het Goddelijke is groot en eenvoudig, terwijl al het menselijke klein en ingewikkeld is. Op dit laatste vlak bevindt zich de wijsheid van deze eon (1 Corinthiërs 1:19-21).
Het eerste is één lichaam, waar Christus het hoofd van is (Efeziërs 1:22,23). In dit Hoofd wordt het hele lichaam verenigd en verkrijgt daarin zijn groei (Kolossenzen 2:19). En wij zelf zullen alles tot groei brengen, alles in Hem, die het Hoofd is, de Christus (Efeziërs 4:15,16). Gedurende de periode van het boek Handelingen bestonden er twee lichamen: het Israëlitische, met Petrus verbonden (Mattheüs 16:18), dat op grond van hun door God aangewezen plaats een voorrangspositie “in het vlees” had (Efeziërs 2:11,12), en de met Paulus verbonden gemeenten uit de Joden en natiën (Romeinen 9:23,24). Deze toestand is nu door Efeziërs 2:13 -3:6 opgeheven. Tegenwoordig is er slechts het bovengenoemde “ene Lichaaam”.
Eén geest, de geest van en door het aan Paulus geschonken evangelie (Romeinen en Efeziërs). Hierdoor bewerkt Gods geest een allen beheersende geest. Daarom dienen wij op onze hoede te zijn, dat zich geen andere geest aan invloed in ons wint, zoals het reeds in de dagen van Paulus tevoorschijn kwam, en ook in onze laatste tijden steeds gevaarlijker wordt (1 Timotheüs 4:1). Daarvoor moeten wij de wapenrusting van God aandoen (Efeziërs 6:10-18; 2 Corinthiërs 10:3-5). Wij trekken door een gevaarlijke tijd.
Eén verwachtingsgoed van onze roeping. Dat is het voor ons gereserveerde in de hemelen (Kolossenzen 1:5), ons deel van het lot van de heiligen in het licht, waar God ons bekwaam voor maakt (vs.12). Het is ons domein in de hemelen (Filippenzen 3:20), waar wij “in de geest” reeds gezet zijn in Christus Jezus (Efeziërs 2:6), daaruit verwachten wij Christus als onze Redder, om met Hem verheerlijkt te worden (Filippenzen 3:20,21; Kolossenzen 3:4). Op aarde hebben wij niets te verwachten, daarom zijn wij bedacht op wat boven is, waar ons Hoofd aan de rechter(zijde) van God is (Kolossenzen 3:1,2). Dit zouden we nooit uit het oog mogen verliezen.
Eén Heer, Jezus Christus, want Hij is Heer over allen (Romeinen 10:12), die ene Heer, waarvan wij met de mond belijden: “Heer is Jezus!” (Romeinen 10:9). Aan Hem brengen wij nu reeds hulde (Filippenzen 2:10), Hem gewillig dienend (Romeinen 14:18), ons aan Hem onderschikkend. Geen andere heren mogen over ons heersen, hoewel velen zich dat toeëigenen en over het geloof van anderen willen beschikken en heersen, in plaats van medewerker van onze vreugde te zijn (2 Corinthiërs 1:24). Deze ene Heer, Jezus Christus, de Verhoogde aan de rechter(hand) van de Vader, zal onderwerp van onze liefde in onverderfelijkheid zijn (Efeziërs 6:24).
Één doop! Dit is de geestesdoop, genoemd in 1 Corinthiërs 12:13, door de heilige geest, waarmee ieder verzegeld wordt die het bovengenoemde evangelie in geloof hoort en aanneemt (Efeziërs 1:13,14). Besnijdenis en doop zijn in Kolossenzen 2:11 en 12 figuurlijk en geestelijk. Dat is de reden dat God Paulus niet zendt om te dopen, maar met de opdracht het evangelie als een kracht van God tot redding te verkondigen, opdat het kruis van Christus niet zonder inhoud wordt (Romeinen 1:16,17; 1 Corinthiërs 1:17).
De waterdoop is een zaak van het vlees (Hebreeën 9:10), evenals de besnijdenis (Galaten 5:2). Voor de hierboven genoemde bediening hebben beide afgedaan. Waar zij toegepast worden, wordt het vlees, dat aan het vloekhout hoort (Galaten 5:24) weer op de troon gezet. De waterdoop met het ontvangen van heilige geest (Handelingen 2:38) hoort daarmee bij de verkondiging van het koninkrijk. Zij is de wedergeboorte tot toegang in het koninkrijk (Johannes 3:3-9). Petrus maakt gewag van deze dingen (1 Petrus 1:3) als apostel van de besnijdenis (Galaten 2:7-9). In deze tijd is elke gelovige een nieuwe schepping in Christus (2 Corinthiërs 5:17). Maar wie heeft dit door?
Nu volgt de bekroning van deze wonderbare zevenvoudige eenheid: één God en Vader van allen (Joden en natiën op gelijke wijze; Efeziërs 2:10), Die is over allen, door allen en in allen (Efeziërs 4:1-6). Allen zijn Hem nabij gekomen door het bloed van Christus (Efeziërs 2:13). Door Hem hebben beiden toegang in één geest op gelijke wijze (Efeziërs 2:18). Ja, voor ons is er één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn (1 Corinthiërs 8:6).
Hij beschikt over allen die reeds nabij Zijn hart zijn. Hij werkt door allen, die Zijn geest hebben, die daardoor geleid worden (Romeinen 8:14). Dit is de kracht, die in ons werkt (Efeziërs 3:20). En Hij is in allen door Zijn in ons wonende geest (1 Corinthiërs 6:19). Door heilige geest is Zijn leven uitgegoten in onze harten (Romeinen 5:5), die het fundament van onze geloofszekerheid is (Romeinen 8:38,39).
Wat is er een wonderbare, geestelijke band tussen al Zijn kinderen die het lichaam van Christus vormen (Efeziërs 1:22,23) en zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus (Galaten 3:26)!
Deze eenheid van de geest is in Christus Jezus volkomen (Kolossenzen 2:9,20). Wij hoeven haar niet te maken, en ook niet naar buiten toe te demonstreren door een zogenaamde alliantie, die toch alleen door compromissen tot stand komt. Wij zouden ons slechts beijveren haar te bewaren in de band van de vrede (Efeziërs 4:2). Wij moeten evenwel deze door Gods geest geschapen grondslag in acht nemen, waardoor deze eenheid werkelijkheid wordt. Omdat wij echter niet op het zelfde moment dezelfde erkenning hebben, willen we ons moeite getroosten in alle ootmoedige gezindheid en zachtmoedigheid elkaar met geduld in liefde te dragen. Dat is de goddelijke hogeschool van ons geloofsleven. Laat het ons steeds duidelijk zijn, dat allen die de geest van Christus hebben, van Hem zijn (Romeinen 8:9b) en dat waar God in jullie een goed werk is begonnen, Hij dat ook zal voltooien tot in de dag van Christus (Filippenzen 1:6). Mag het zo zijn, dat de ons in genade geschonken erkenning ons nooit boven andere heiligen doet verheffen.
voor dit tegenwoordige beheer (Efeziërs 3:2,9) tot eenheid van de geest, ontvangt de, eerder afgedaalde en nu verhoogde, Heer van de Vader. Zij worden gegeven naar de maat van het geschenk van Christus (Efeziërs 4:7-9). Het is opmerkelijk, dat dit met het complement van het al verbonden wordt (vs 10). Tot dit doel zal het lichaam van Christus opgebouwd worden om allen tot groei te brengen in het Hoofd (vs. 11 en 15), waartoe ook de uitgeroepen gemeente behoort (Efeziërs 1:22,23), om met Hem het al in allen compleet te maken.
zowel apostelen, als profeten (als fundament 2:20), als evangelisten, als herders en leraars (4:11). Het fundament voor deze laatste drie gaven legde God door Paulus (1 Corinthiërs 3:10-15) als heraut, apostel en leraar van de heidenen (natiën) (2 Timotheüs 1:11). Aan alle overige in 1 Corinthiërs 12 genoemde gaven wordt hier voor dit beheer hun kracht ontnomen (1 Corinthiërs 13:8-13). Maar juist deze gaven worden door de tegenwerker aangewend om van het boven beschreven doel af te buigen. Hier is het nodig om uitgerust te zijn met de wapenrusting (Efeziërs 6:10-18). Evangelisten echter, net als herders en leraars, hoewel met verschillende gaven uitgerust, moeten geworteld zijn in het bovenstaande door Paulus gelegde fundament. Dat betekent, dat men zijn door openbaring van de Heer ontvangen boodschap (Galaten 1:11-16; Efeziërs 3:1-9) in zich opneemt, zoals die in zijn brieven is vastgelegd. Dit zal aan gelovige (trouwe) mensen toevertrouwd worden, die bekwaam zijn ook anderen te onderwijzen (2 Timotheüs 2:1,2). Laat een ieder die het woord verkondigt daar rekening mee houden. Niemand ontvangt meer bijzondere openbaringen, want het woord van God is compleet gemaakt (Kolossenzen 1:25). En wij waken ervoor, dat wij ons niet laten meeslepen door filosofie en de overlevering van mensen, zo ook door allerlei vleselijke en zielse religie in een vermengd evangelie (Kolossenzen 2:8; 16-22) om geen demonisch bedrog toe te laten (1 Timoteüs 4:1). Wij leven in een gevaarlijke periode.
en haar uitroeping (Efeziërs 4:11; 2 Thessalonicenzen 2:13,14) is het enige doel in elk dienstwerk voor het tegenwoordige beheer. Daarvoor dienen wij het eerder genoemde fundament vast te houden, anders zorgt het voor uit elkaar drijven in plaats van eenheid. Veronachtzaming is de oorzaak van alle scheuringen in de christenheid. Lees aandachtig Efeziërs 4:7-16. Hierdoor zal iedere luisteraar in de houding gezet worden om alles goed te beoordelen (1 Corinthiërs 2:12-14). Allen zouden uit de gevaarlijke onmondigheid geleid worden tot de eenheid van het geloof (niet tot een bepaalde geloofsbelijdenis) en van de bewustwording [erkenning] van de zoon van God (zoals het zonen betaamt: Galaten 3:26), om tot een gerijpt man te volgroeien (Efeziërs 4:11-14). Als de afzonderlijke leden zo geleid worden, kan er een gezonde opbouw van zichzelf [in liefde] plaatsvinden door iedere opname van het verstrekte voedsel, in overeenstemming met de werkzaamheid in de mate, die ieder afzonderlijk deel toekomt (Efeziërs 4:16).
Laten we ons niet schamen om allen dezelfde denkzin en dezelfde mening te hebben en hetzelfde te zeggen (1 Corinthiërs 1:10), zoals God het ons door Paulus leert.
Het is heel opbouwend deze woorden te lezen of te spreken, als een rijke geestelijke waarheid, maar het is niet bedoeld om geestelijk te klinken.
Des te eenvoudiger
dit gebeurt, des te beter. Laten we ons daarvoor niet schamen, wat voor de
wijsheid van deze eon dwaasheid is, maar voor ons kracht van God en wijsheid
van God (1 Corinthiërs 1:18-25). Laten we net als Timotheüs de leer van onze
apostel volgen in alles: zijn beweegredenen, zijn voorbeeld, zijn geloof, zijn
geduld, zijn volharding, zijn vervolgingen, zijn lijden (2 Timoteüs 3:10).
Laten wij navolgers van Paulus zijn, zoals hij Christus navolgde (1 Corinthiërs
11:1). God schenke ons daartoe de
overstijgende grootte van Zijn kracht (Efeziërs 1:19). Amen!
Nawoord:
Vertaling uit het Duits met toestemming van Konkordanter Verlag Pforzheim.
Met dank aan Date Gorter voor zijn correcties en harmonisatie met de Nederlandse concordante trefwoordenlijst.
Rotterdam, 12 december 2011.
Hans van der Kleij
Konkordanter Verlag Pforzheim,
nichtautorisierte Übersetzung